-
1 voltooid deelwoord
прил. -
2 voltooid deelwoord
hetPartizip n Perfekt -
3 een voltooid deelwoord
een voltooid deelwoorda past/perfect participleVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een voltooid deelwoord
-
4 voltooid
♦voorbeelden:〈 taalkunde〉 de voltooid tegenwoordige/verleden tijd • the perfect/pluperfect -
5 deelwoord
♦voorbeelden:het voltooid of verleden deelwoord • le participe passé -
6 deelwoord
-
7 het voltooid of verleden deelwoord
het voltooid of verleden deelwoordDeens-Russisch woordenboek > het voltooid of verleden deelwoord
-
8 het voltooid/verleden deelwoord
het voltooid/verleden deelwoordVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het voltooid/verleden deelwoord
-
9 Partizip
Partizip〈o.; Partizips, Partizipien〉1 participium, deelwoord♦voorbeelden:Partizip Perfekt • verleden, voltooid deelwoorderstes Partizip • tegenwoordig deelwoordzweites Partizip • verleden, voltooid deelwoord -
10 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
11 past participle
-
12 причастие прошедшего времени
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > причастие прошедшего времени
-
13 coif
n. huif, kap, mutsjecoif1[ kojf] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————coif2[ kwa:f] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kapsel————————coif3[ kwa:f] 〈werkwoord; verleden tijd en voltooid deelwoord ook coiffed; tegenwoordig deelwoord ook coiffing〉 -
14 причастие прошедшего времени
-
15 past
adj. vroeger; voorbijgegaan; van vroeger; vorig, afgelopen, voorbij--------adv. voorbij; vroeger; toen--------n. geschiedenis; verleden; voorbijgegane tijd--------prep. langs; voorbijpast1[ pa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————past21 voorbij(gegaan) ⇒ over, gepasseerd♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:2 past participle • verleden/voltooid deelwoordpast tense • verleden tijd2 voorbij ⇒ vorig, laatst♦voorbeelden:an hour past • sedert een uuryour letter of the fifteenth past • uw brief van de vijftiende jl.————————past3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:————————past4〈 voorzetsel〉1 voorbij ⇒ verder dan, later dan♦voorbeelden:past all hope • hopelooshe cycled past our house • hij fietste voorbij/langs ons huisjust past sixty • net over de zestigit's past our understanding • het gaat ons begrip te bovenhalf past three • half vier -
16 perfect
adj. perfect; volmaakt; volslagen--------v. perfectioneren, vervolmakenperfect1[ pə:fikt]1 perfect ⇒ volmaakt; uitstekend, voortreffelijk; volledig, (ge)heel; onberispelijk, foutloos♦voorbeelden:have a perfect set of teeth • een volledig gaaf gebit hebbenperfectly capable of • alleszins in staat omperfect for • uitermate geschikt voorperfect in • heel bekwaam/bedreven inperfect tense • (werkwoord in de) voltooide tijdII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 volslagen ⇒ volledig, totaal♦voorbeelden:perfect nonsense • je reinste onzina perfect stranger • een volslagen onbekendeperfectly ugly • afschuwelijk lelijk————————perfect2♦voorbeelden: -
17 gegaan
гл.общ. gaan (voltooid deelwoord) -
18 gaan
gener. gegaan (voltooid deelwoord) -
19 abide
v. gehoorzamen; blijven; voortbestaan1 blijven♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 how can you abide such cruelty? • hoe kun je zo'n wreedheid verdragen? -
20 abode
См. также в других словарях:
Dutch conjugation — Dutch grammar series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia
Pluperfect tense — The pluperfect tense (from Latin plus quam perfectum more than perfect), also called past perfect in English, is a perfective tense that exists in most Indo European languages, used to refer to an event that has completed before another past… … Wikipedia
Pluperfect — The pluperfect (from Latin plus quam perfectum more than perfect), also called past perfect in English, is a grammatical combination of past tense with the perfect, itself a combination of tense and aspect, that exists in most Indo European… … Wikipedia